AMW MOL BLOGT
De teksten op deze website zijn geschreven door de leerlingen die het vak 'Schrijven' volgen aan onze academie.
Yana schreef deze tekst nadat ze luisterde naar het levensverhaal van een bewoner van woonzorgcentrum Ten Hove in Mol.
De sporen die achterblijven
De sporen. Veeg ze weg! Niemand mag zien dat er hier een fiets gereden heeft, want ze pakken alles af. Verstop de kar. Alles met wielen pakken ze af, die Duitsers. Neem een borstel. Veeg de sporen weg.
Sporen. We spreken erover wanneer we naar iets op zoek zijn. Of als we iets willen verstoppen. Maar sporen zijn er overal, bij alles dat je doet. Je laat ze zomaar achter. Afgelopen jaar heb je je huis achtergelaten. Je huis, met alle voorwerpen die schreeuwen dat het jóuw huis is. Je hebt sporen achtergelaten in het ziekenhuis, in alle rusthuizen waar je sindsdien gewoond hebt. Je bent er mensen tegengekomen die je kende van vroeger, maar je hebt ook nieuwe mensen leren kennen. Ze denken zeker nog aan jou terug, aan de verhalen die je vertelde of hoe je hen liet lachen.
Ook in je familie heb je al veel sporen achtergelaten. Bij je kleindochter; ze zal nog jaren vertellen over haar grootmoeder die verbleef in het rusthuis waar zij werkte. Stagiaires die nu zelfs nog niet geboren zijn, zullen je naam kennen. Bij je achterkleinkinderen die tegen hun kinderen en kleinkinderen zullen vertellen hoe jouw beperkte kastruimte speciaal voor hen vol speelgoed zit. Hoe je zo kan uitkijken naar een verjaardagsfeestje omdat jullie dan vaak lekkere Chinees gaan eten.
Jouw sporen zijn waardevol. Vertel het maar, die verhalen uit de oorlog. Vertel de erge dingen zodat we ze niet zouden vergeten. Vertel ook de leuke dingen, zoals de grappen die jouw vader met de Duitsers uithaalde. Vertel over de heks die in jullie buurt woonde. Vertel over de winkel van je ouders, hoe jij daar hielp of zat te handwerken terwijl de buurjongens de hele dag door op straat speelden. Vertel hoe rustig de wegen waren en hoeveel plezier jullie met een kar konden maken tussen het zware werk door. Vertel over je tijd op de huishoudschool. Vertel over je man, je kinderen, je kleinkinderen.
Jouw sporen zullen niet weggeveegd worden. Je lieve familie zal ze koesteren, bewaken, verder verspreiden. Geen Duitser, geen Rus, niemand kan de fijne herinneringen met jou, je familie en je vrienden wegvegen. Die borstel komt de kast nooit meer uit.
Geschreven door Yana Demeulemeester, 25 november 2024, Ten Hove Mol.
UILSKUIKEN
Lieve Romy
Ik kan me voorstellen wat er nu in je hoofd omgaat. Wie schrijft er in godsnaam nog een brief? Alleen iemand van mijn leeftijd, met vastgeroeste meningen en hier en daar wat gaten in het geheugen, weigert pertinent om een mail te sturen; ik hou het dus bij een ouderwetse, handgeschreven brief. Straks trek ik mijn windjack aan en loop ik naar de post voor een zegel. Ik gebruik de kogelpen die ik twee jaar geleden van je kreeg voor mijn verjaardag. In gedachten zie ik je glimlachen bij het woord kogelpen; jij zou het spontaan veranderen in stylo, niet?
Ik heb vannacht over je gedroomd.
Jan had die nacht over haar gedroomd. Hij liep in paniek rond in de gebouwen van het Heilig Hartcollege, op zoek naar haar. Hij rende trappen op en af, trok deuren van leslokalen open, hij keek in de fietsenstalling, maar hij kon haar nergens vinden. Hij riep haar naam. Romy. Toen hij wakker werd, voelde hij zich triest en alleen
Ik zocht je in het Heilig Hartcollege. Ik riep je naam. Een tweede keer. En nog eens en nog eens.
Ik bleef maar roepen. Ik wist dat jij daar ergens was. Maar ik kon je niet vinden. Ik was je kwijt.
Het Heilig Hartcollege, daar had Jan Romy voor het eerst ontmoet. Hij gaf een gastcollege over poëzie. Jan had lang getwijfeld of hij de opdracht zou aannemen. Hij wist uit ervaring dat poëzie niet populair was bij de meeste scholieren. Die dag was het niet anders. Hij las het gedicht ‘Het Huwelijk’ voor uit een gedichtenbundel van Willem Elsschot. Heel wat jongens zakten verveeld onderuit; hier en daar wiebelde er een met zijn stoel op twee poten. De meisjes gaven de indruk ontgoocheld te zijn over de ernstige toon en zochten vergeefs naar romantiek. Toen Jan het rijmschema van het sonnet besprak, leek heel de klas in slaap te vallen.
Tussen al deze jeugdige ellende zat een jong meisje met bruine paardenstaart en een T-shirt met opschrift FOKKOF. Ze luisterde aandachtig en vroeg meer uitleg over vorm en inhoud. Tenslotte wou ze het gedicht graag nog eens horen om uiteindelijk samen te vatten dat ze het wel goed vond. Het was alsof zij daar alleen waren. De rest van de klas werd een wazige achtergrond op een onscherpe foto. Na het lesuur kwam ze hem bedanken en vroeg of hij zelf ook gedichten schreef. Hij nodigde haar uit op een vernissage waar hij uit eigen werk zou voorlezen. En hoe heette ze? Romy.
Ik werd wakker en Elsschots ‘weemoedigheid die niemand kan verklaren’ overviel me. Ik dacht aan de vernissage waar ik voorlas uit eigen werk. Eerlijk? Ik had nooit gedacht dat je zou komen, maar daar stond je ineens, een beetje onwennig in je jeans en truitje tussen al die opgetutte dames en ernstig luisterende heren met champagne. Ik las mijn gedichten enkel voor jou.
Na de lezing had hij haar rondgeleid tussen de schreeuwerige schilderijen. Ze was niet lang gebleven. Ze voelde zich niet thuis in die wereld.
Bij de voorstelling van zijn nieuwste gedichtenbundel, een maand later, schoof Romy mee aan om haar exemplaar te laten signeren. Hij dacht na over een passende tekst. ‘Romy, het gedicht op bladzijde 26 is voor jou, al wist ik dat zelf nog niet, tot vandaag.’
‘Je weet mijn naam nog’, zei ze en ze bloosde.
‘Straks iets drinken? Ja?’ Ze knikte.
Ik liet je niet los. Alles wat kunst uitstraalde wou ik samen met jou beleven: poëzieavonden, boekvoorstellingen, theater en film. Ik ging de nieuwe collectie in het fotomuseum bekijken en vroeg of je zin had om mee te gaan. Vrijblijvend, uit liefde voor het gedicht, het boek, het beeld, het schilderij. Ik ging ervan uit dat je mijn bijbedoelingen niet zag.
Het onvermijdelijke gebeurde. Jan zette Romy thuis af na een bezoek aan het MAS. Voor ze uitstapte, bedankte ze hem voor de fijne dag met een zoen, die op zijn wang bedoeld was. Maar Jan draaide zijn hoofd, kuste haar op de mond en Romy kuste hem terug. Plots kreeg hij het benauwd. Stel je voor dat haar vader op uitkijk stond achter het raam. Haar vader die tien jaar jonger was dan hij. Wat nog overbleef van zijn gezond verstand raapte hij bijeen en hij duwde Romy zachtjes weg. Hij zei dat hij haar nog zou bellen en wachtte tot ze binnen was.
Die avond toen ik je voor het eerst kuste, zei ik dat ik je nog zou bellen. Maar ik belde je niet. Eenmaal alleen nam de ratio weer de bovenhand. Ik was een man van vijfenvijftig jaar en jij was nauwelijks zeventien. Bijna achttien, volgens jou. Na enkele weken stilte belde jij mij. En ik ging overstag.
In oktober ging ze studeren in Leuven. Taal -en letterkunde. Dezelfde universiteit waar Jan ooit studeerde, dezelfde richting. Alleen heette het in zijn tijd nog Germaanse filologie. Romy nodigde hem uit op de kotfuif. Nee, liever niet. Maar Romy kon heel overtuigend zijn. Toen Jan aankwam, waren de meeste studenten al vertrokken, op zoek naar een of andere fuif in de stad. Enkele achterblijvers waren zo dronken dat ze zich geen vragen stelden bij de late gast. Romy en Jan wachtten vol ongeduld tot iedereen vertrokken was. Eenmaal alleen ruimden ze samen de lege glazen op. Die nacht bleef Jan voor het eerst bij Romy slapen.
Die eerste nacht in Leuven is de mooiste uit mijn leven. Wat we samen hadden, noemden we geen relatie. Wat het wel was, lieten we in het midden.
Niemand wist ervan. Meestal spraken ze af bij Jan thuis. Romy nam de bus en hij pikte haar op aan de halte. Die winter zaten ze vaak ‘s avonds naast de kolenkachel in de oude zetel, die kraakte wanneer ze dicht bijeen warmte zochten. Ze hadden het over dichters. Jan citeerde uit ‘Zwerversliefde’ van Adriaan Roland Holst, ‘ veel liefde ging verloren in de wind/en wat de wind wil zullen we nooit weten/ en daarom – voor we elkander weer vergeten-/ laten we zacht zijn voor elkander, kind.’
‘ Wij. hier. nu. ja./ en ach, misschien zullen er ooit bergen rijzen/ valleien splijten tussen ons in/zullen wij met rookpluimen moeten seinen/ weet je nog/ daar. toen. wij. toch.’, las Romy. Hij keek haar vragend aan, ‘Maud?’.
Jan leerde haar oesters eten, Romy leerde hem podcasts gebruiken. Ze wandelden uren door de velden. Af en toe wees Jan, kijk een buizerd en wat later vertelde hij hoe het herderstasje aan zijn naam kwam.
Zolang we de buitenwereld er maar niet bij betrokken. ‘Want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren’, volgens Elsschot. Weet je nog die keer dat je dat oranje, zijden bloesje in een etalage zag? Je kwam uit het pashokje om het me te laten zien. Je opa vindt het duidelijk heel mooi, zei de verkoopster. We zwegen allebei. Jij weigerde het bloesje te kopen.
Ik merk dat je de laatste tijd rusteloos wordt. Je gaat meer met je nieuwe, jonge vrienden op stap. Als je het erg druk hebt, gaan er veertien lange dagen en nachten voorbij voor ik je weer zie. Ik blijf dankbaar voor elke keer dat je komt. Maar hoe lang ga je dat nog doen? Vorige maand toen ik je vroeg om samen naar de tentoonstelling van Rinus Van De Velde te gaan, bleek je die al gezien te hebben met Boris. Ik hoor ook dat je samen studeert met Boris en jullie gaan regelmatig een hapje eten. Niets speciaal, hamburger of zo. Hoe achtelozer je over hem vertelt, hoe banger ik word. En onlangs in de boekhandel botste ik zowaar op jou en Boris. Toeval, ik zweer het je. Maar ik zag dat je je ongemakkelijk voelde.
Romy, ik zie je graag. Maar ik wil de dag voor zijn, de dag die onherroepelijk zal komen, de dag waarop jij je schaamt voor die oude vent naast je. Ik wil niet meer uit een droom wakker worden, op zoek naar jou en ontdekken dat je er niet meer bent. Het waren zo’n mooie tijden, de voorbije twee jaar. Maar hier moet het stoppen. Boris of een andere vriend zal je troosten. Zo is het leven. Het ga je goed.
Jan.
Hij stak een sigaret op, trok zijn windjack aan, sloot de deur en wandelde naar het postkantoor. Op de cadans van zijn stappen, dreunde het in zijn hoofd: Ik post ‘m, ik post ‘m niet, ik post ‘m, …
Onwillekeurig dacht hij terug aan zijn huwelijk destijds met Pia, een succesvolle beeldhouwster. Ze was eigenaar van een galerie in hartje Brussel en zij had hem geïntroduceerd in de wereld van de kunst. Niet alleen haar naam en afkomst maar ook haar temperament was Italiaans. Hij had graag kinderen met haar gehad, maar zij had hem uitgelachen toen hij erover begon. Ze was een vrouw die indien nodig over lijken ging. Ze was met Jan getrouwd op het hoogtepunt van zijn literaire carrière en ze had hem een paar jaar later ingeruild voor een jonge, veelbelovende aquarellist. Het had pijn gedaan, zijn zelfvertrouwen had een flinke deuk gekregen. Pas heel veel later berustte hij in de situatie. Maar nooit wilde hij dat verdriet nog een keer meemaken.
Jan haalde een zegel uit de automaat, aarzelde nog heel even en stak dan de brief resoluut in de bus.
***
De volgende zaterdag was het tropisch warm. Er hing onweer in de lucht. Romy stond aan de bushalte te wachten. Wolken pakten samen en uit het niets begon het fel te waaien. Een leeg colablikje rolde met veel lawaai in de goot en het papiertje van een Milky Way werd opgepakt en wat verder weer neergegooid. Het begon dikke druppels te regenen en in de verte klonk onheilspellend gedonder. Het was broeierig heet. Tot overmaat van ramp had de bus vertraging.
Nadat ze de brief van Jan met stijgende verontwaardiging had gelezen, had ze hem in een opwelling een berichtje gestuurd. Vol met afkortingen, sms-taal en zonder interpunctie. Treiterig had ze het vertikt om de woorden te vertalen naar oude-mensen-taal. Hij moest maar opzoeken wat BS, EOD en OMG betekenden. En tot slot ETA 10.46u. Wat later kwam het antwoord van Jan. Goed.
Met hoofdletter en punt.
Intussen was het harder gaan regenen en Romy slaakte een zucht toen de bus eindelijk kwam aanrijden. Zoals gewoonlijk was zij de enige passagier die hier opstapte. Twee oude vrouwen met volle boodschappentassen en een jongen met oortjes in, zaten achteraan. Romy zocht een plaatsje aan het raam. Terwijl de bus weer startte, trok ze haar natte jas uit en hing die op de rugleuning voor haar. Het onweer barstte in alle hevigheid los. De bus maakte onverwachts een draai naar links, ze moest zich schrap zetten. Haar gedachten maakten een sprong vooruit, naar het gesprek dat ze straks met Jan zou voeren.
Romy keek op haar mobieltje hoe laat het was en scrolde door naar het gedicht dat ze had opgeslagen, het gedicht dat Jan twee jaar eerder aan haar had opgedragen. Oorspronkelijk had het geen titel maar Romy had het er zelf een gegeven.
Het gedicht van bladzijde 26
op een dag kom ik je tegen
en ik zal meteen weten dat jij het bent
ik zal je jurkje herkennen
dat aan lente doet denken
en dat ruikt naar gras en naar gewassen lakens
vrolijk wapperend aan de waslijn
ik zal de kleur van je ogen zien
perfect passend
bij de kleur van dat jurkje
al ben ik de juiste tint vergeten
ik zal het lokje haar opmerken
een beetje weerspannig
in de andere richting
net zoals jijzelf
ik zal je lipstick zien
en me afvragen hoe die smaakt
- aardbei of kers-
zonder twijfel naar meer
ik zal glimlachen om je sokken
een gele en nog een gele maar anders
zoals het schilderij two yellows van Rily
een volmaakte imperfectie
ik weet op een dag kom ik je tegen
en ik zal meteen weten dat jij het bent
Uit de gedichtenbundel ‘Allemaal voor jou’ van Jan Kerckstoel
Ze klikte het gedicht weer weg. Haar schouders zakten een beetje. Niets van. Niet huilen. Niet nu. Op het bewasemde raam liepen druppels naar beneden. Ze veegde snel met haar hand over haar gezicht en over het raam.
Voorbij de dorpskern, nadat de laatste huizenrij gepasseerd was, drukte Romy op de stopknop. Ze stond op en trok de natte jas weer aan. Door het raam zag ze het Fiatje van Jan al staan.
Ze stapte bokkig in de wachtende auto, sloeg de deur veel te hard dicht en negeerde de kus die Jan haar wou geven. De ongemakkelijke stilte werd enkel onderbroken door het gezwiep van de ruitenwissers. Jan stak een sigaret op. Dat deed hij anders nooit wanneer zij ook in de auto zat. Romy merkte aan het zware inhaleren dat hij nerveus was. Goed zo. Had hij dubbel en dik verdiend.
Ze stapten zwijgend uit. Haastig liepen ze door de striemende regen naar binnen en hingen hun doorweekte jassen op. Het bliksemde en meteen daarna klonk zwaar gedonder. Ze begonnen tegelijk te praten. Liefje, zei Jan. Idioot, zei Romy. Ze giechelde. Jan lachte opgelucht en pakte een handdoek om hun natte haren droog te deppen.
Het was een moeilijk gesprek geweest, er waren bergen gerezen en valleien gespleten, maar ze waren zacht voor elkander gebleven. Het klaarde op.
Ook buiten was het weer volop gaan zomeren. Jan zocht wat eten uit de koelkast, stopte het in een rugzak en verpakte een gekoelde fles wijn in een natte doek. Uit een lade nam hij een klein doosje en stak het in zijn broekzak.
Ze hadden het tijdens een van hun vorige wandelingen gehad over de dood. Nee, beter, over het leven na de dood. Jan, nuchter als altijd, zwoer dat er niets meer was na dit leven. De dood was het einde. Basta. Romy wist zeker dat ze zou weerkeren in een volgend leven. Als wat, had Jan gevraagd. Stel dat ze mocht kiezen, dan als uil. Hoe kwam ze daarbij? Het lijkt me de perfecte combinatie van vrijheid en wijsheid. Jan glimlachte. Ze wist toch dat een uil een roofdier was? Dat een uil muizen en harige insecten vrat? Dat hij vieze haarballen ophoestte? Dat hij een bode was van onheil en dood? En enig idee hoe ze het jong van een uil noemden? Als zij wou terugkomen als een onnozel uilskuiken, tja.
De onweersbui had het stof van weken droogte weggenomen. Romy snoof gretig de geur op van het gras na de regen. Ze maakten een wandeling tussen de maisvelden en daarna aten ze aan het water. De kaas, het fruit, de wijn, het smaakte als een godenmaal. Jan haalde het doosje boven, een geschenkje dat hij een tijdje geleden gekocht had en dat perfect paste bij deze bewogen dag. Toch geen …? Nee, belachelijk, het was geen huwelijksaanzoek. Hij lachte. Doe nu maar open, dat cadeau, drong hij aan. Het was een zilveren hangertje met een uiltje.
De wijn en de warmte waren stevig aangekomen. Ze waren allebei lui en loom. Romy zat, met haar armen rond haar opgetrokken benen, genietend aan de kant van het water, kauwend op een grassprietje. Ze volgde geamuseerd het stoeien van twee eenden die pakkertje speelden. Jan lag naast haar in het gras en dommelde af en toe in. Romy sloot ook haar ogen en luisterde naar het gesnater van de watervogels.
Jan legde zijn hand op haar rug. Met trage bewegingen tekende hij figuurtjes op haar blote nekvel. Ze probeerde zich te focussen op wat hij tekende. Maar haar hoofd liet haar in de steek. Zich enkel nog bewust van de vertrouwde hand op haar warme huid, verlangde ze plots naar hem.
Romy boog zich over Jan. Ze streelde het geboortevlekje op het stukje blote buik waar zijn shirt omhoog gekropen was. Hij verstrakte, ze voelde zijn hart bonzen. Het zilveren uiltje kietelde zijn borst.
Ze ging naast hem liggen, kuste hem, eerst op zijn oor, daarna in zijn hals en tenslotte, heel vluchtig op zijn mond. Alsof het niet belangrijk was. Zijn lippen smaakten zout. Ze voelde hoe hij haar rokje naar boven schoof en haar billen streelde. In de verte klapperden de eenden fel met hun vleugels, het gesnater had plaats gemaakt voor het krassende geluid van het paringsritueel.
Genoeg. Ze rukte zijn shirt over zijn hoofd en maakte zijn broeksriem los. Jan mompelde haar naam en trok haar slipje uit. Hij fluisterde lieve woordjes in haar oor. De eenden waren ver weg.
***
Indian Summer. Het najaar bleef droog en warm. Ze zaten buiten op het koertje. Romy was ongewoon stil. Jan zag het maar wachtte geduldig af. Hij kookte water om koffie op te gieten. Bedrijvig liep hij heen en weer tussen terras en keuken en vulde het filterzakje telkens bij met het hete water. Romy bleef lusteloos zitten.
Jan draaide de dop op de thermos en zocht het kleine dienblad. Uit de kast boven het fornuis nam hij twee kopjes. Het ene had een goudkleurig randje en was met roze bloempjes beschilderd. Vintage, volgens Romy. Van het andere was het oor afgebroken. Hij schudde suiker in een kommetje, nam een koffielepel uit de lade en schikte alles op het blad.
Romy hield een lieveheersbeestje in de gaten, dat op de houten terrastafel rondkroop. Ze legde haar hand vlak voor het beestje. Het kroop op haar pink. Eenmaal aan het topje van haar vinger, liet ze het op haar andere hand kruipen. Na een paar keer van hand naar hand had het insect er genoeg van, strekte zijn vleugels en vloog weg. Romy keek het beestje na.
Jan schonk de koffie uit, schepte suiker in het onbeschadigde kopje en roerde. Dan schoof hij het naar Romy. Het andere kopje had duidelijk al heel wat meegemaakt. Niet alleen was het oortje afgebroken, ook was het porselein aan de rand beschadigd en liep er een barst van boven tot op de bodem. Toch zocht Jan altijd opnieuw naar dit kopje tussen het servies. Het was zijn kop. Hij had het mee verhuisd toen zijn vrouw jaren geleden bij hem wegging. Naast zijn boeken, romans en naslagwerken had hij enkel wat keukengerief meegenomen waaronder het rode kopje zonder oor.
‘Nog wat koffie?’, vroeg hij. Romy schudde van nee.
Jan schonk zichzelf nog een tweede kop koffie uit.
‘Ik ben zwanger.’
Het was stil. Jan moest de woorden tot zich laten doordringen. Hij draaide de dop weer vast en roerde zwijgend met het lepeltje. Hij blies om de hete koffie af te koelen en dronk voorzichtig en met kleine slokjes. Hij stak een sigaret op. Zijn hart ging wild tekeer. Hij probeerde een glimlach te onderdrukken.
‘Ik wil het weg doen.’
Jan zweeg nog steeds.
‘Ik heb nog zoveel plannen. Ik wil mijn masterscriptie afwerken, ik wil een jaar in Amerika studeren, ik wil reizen, ik wil… ’. Opeens snikte ze luid. Jan ging naast haar op de bank zitten, nam een propere zakdoek uit zijn broekzak en trok haar tegen zich aan. Hij maakte sussende geluidjes en streelde haar nek. Hij bleef zwijgen tot ze bedaard was.
Romy snoot haar neus. ‘En wat wil jij?’
‘Eigenlijk is wat ik wil niet van belang. Het is jouw lijf en dus ook jouw beslissing.’ Het was niet helemaal zoals hij het voelde, maar Jan dacht dat Romy dit wou horen.
‘Maar?’
Jan aarzelde. Hij wist dat hij Romy niet onder druk mocht zetten. Voorzichtig begon hij te vertellen. ‘Ik heb altijd graag kinderen gewild. Maar het lot besliste anders. Voor mij is het alsof ik nu een tweede kans krijg. Een laatste kans. Ik ben 57 jaar en gezond. Ik zal een oude vader zijn, maar wel iemand met veel tijd. En met heel veel liefde.’
Romy schudde haar hoofd. ‘Ik wil dat alles blijft zoals het is.’
‘Weet je, nieuwe gebeurtenissen bieden ook nieuwe kansen.’ Hij dacht na. ‘Natuurlijk komt dit als een verrassing, natuurlijk had jij andere plannen. Maar als we het echt willen, sluit het een het ander niet uit.’
Hij trok een paar keer aan de sigaret en doofde het peukje in de asbak. ‘Ik wil je een voorstel doen. Ik kan voor het kind zorgen, zolang jij nog met je studies bezig bent. Ik zou niet liever willen. Ik kan overal schrijven en gelukkig moet ik me geen zorgen maken om geld.’
Jan dacht even na en sprak verder. ‘ Dus ja, ik zou het heel graag willen houden.’
‘Maar ik kan toch niet naar het buitenland gaan en jou hier met een kind achterlaten? Er zal nogal geroddeld worden.’
Jan glimlachte. ‘Sinds wanneer lig jij wakker van wat de mensen van je denken?’
Romy voelde zich in het nauw gedreven. ‘Wie zegt trouwens dat jij de vader bent,’ sneerde ze. ‘Wie weet ga ik achter je rug naar bed met Boris.’
‘Maar dat is niet zo, he.’ Jan stak opnieuw een sigaret op.
‘Roken, daar zal je dan mee moeten stoppen.’
‘Graag.’ Hij streelde zachtjes over haar rug. ‘ Wil je er over nadenken?’
Romy keek hem in de ogen. ‘Ik weet het niet, Jan.’ Ze stond opeens op. ‘Ik ga wandelen. Alleen.’
Jan keek haar na. Ze stapte stevig door. In het vlakke landschap kon hij haar lange tijd gadeslaan. Aan het kruispunt aarzelde ze. Rechtdoor was richting stad. Links en rechts liep ze tussen mais- en koolzaadvelden. Ze stak het kruispunt over en liep een paar meter rechtdoor. Ze stopte en kwam op haar stappen terug. Ze sloeg links af.
Uilen maken geen nest zoals de meeste vogels. Ze nemen dat van een andere vogel, een ekster of zo. Of ze broeden in oude gebouwen. Jan had haar zijn nest aangeboden. Nu kon hij alleen maar afwachten.
Mijn lieve lijf is moe
mijn voeten liepen over bergen en door woestijnen
mijn handen zorgden voor nieuw leven
ik kon nachtenlang werken en ook waken
ik baarde drie kinderen, ik vergat de tijd
nu wil mijn lieve lijf rust en slaap
mijn oren horen niet meer alles wat jij zegt
mijn stem zingt zacht een ander lied
en in mijn ogen, tranen, soms van spijt
maar alsnog wakker, wil ik alles rond mij zien
en luisteren naar duizenden verhalen
en waar ik veilig ben, wil ik spreken
tegen beter weten in, ik neem de tijd
Kristel Muyldermans
Moeder
Je grauwe gelaat terwijl je slaapt,
zwarte gloed onder je ogen,
je open mond;
een dodenmasker bij leven.
Je adem huist tussen knoken en huid,
je hart klopt nog getrouw,
je handen lijken te berusten.
Je lippen prevelen een dankwoord
wanneer jouw ogen de mijne zoeken.
Nog gretig kus je mij,
een vluchtige glimlach op je lippen.
Wij leggen samen je warrige verhalen te rusten.
Je slaapt weer.
Ik streel je haar.
Reinhilde Weytjens
Ik was je
Geef me geen gelijk,
lieg maar als het moet.
Negeer het rimpelloze ritme,
het ontbreken van een slag.
Verguis mijn vrees,
ontmasker me als fantast.
Hangende schouders onder een witte jas,
ogen naar de grond gericht.
Mijn hoop voorgoed uitgewist.
De wereld gaat door, al stopt jouw tijd.
Je was er, maar zal nooit zijn.
Onze zielen versmelten
als een vertrouwd herontmoeten.
Ik voelde je, ik groeide je, ik was je.
En ik zal je altijd zijn.
